Gewoon Veens: Het verhaal van August

Gewoon Veens: Het verhaal van August

Al meer dan tien jaar bespreekt August Kroon (61) elke zaterdagochtend de week met vrienden. Ze hebben het over aandelen, handel en over corona. Want door de crisis kunnen ze nu even niet meer in hun vertrouwde lunchcafé afspreken. Na het wekelijkse ‘proatje’ heeft August tijd voor ons. Hij vertelt graag over vroeger en zijn liefde voor het boerderijleven. Maar ook over zijn spasme, dat hem er niet van weerhield zijn passie uit te blijven oefenen.

August, hoe was je jeugd?
Thuis op de boerderij in De Krim (Overijssel) was het mooi. Het liefst werkte ik op het land. Ik kon toen nog een beetje lopen. Toen we op een dag aan het oogsten waren, vroeg mijn vader of ik de wagen wilde halen. Mijn moeder schrok ervan, maar mijn vader had alle vertrouwen in mij. Natuurlijk slaagde ik erin die wagen terug te brengen.

Had je graag boer willen worden?
Heel graag. Ik kom uit een gezin met vier kinderen maar mijn vader zei altijd: ‘Er is er maar één die graag boer wil worden en dat is August.’ Mijn mooiste jeugdherinneringen zijn dat ik naast mijn vader op de trekker over het land reed. Maar ik ben ook eens aangevallen door een koe. Mijn vader had gezegd dat als dat gebeurt, ik hem hard tegen de neus moest schoppen. Dat heb ik gedaan, maar een knecht heeft me uiteindelijk gered.

Maar het liep anders.
Ja, ik heb zuurstofgebrek gehad bij mijn geboorte. De dokter was niet bereikbaar. Toen ik dat verhaal hoorde heb ik mijn vader gevraagd waarom hij niet de veearts gebeld had. Als je een kalf ter wereld kan brengen, lukt het toch zeker ook met een baby? Ik ben naar een gewone kleuterschool gegaan, maar die meester zei dat het beter voor mij was dat ik naar een internaat ging. Ik kan die man wel schieten, want het was helemaal niet beter voor mij. Een kind weet op die leeftijd echt wel wat hij wil of niet. Het was een verschrikkelijke tijd op het internaat. Er werd nauwelijks naar me omgekeken en ik verlangde sterk naar huis. Dat mocht alleen in het weekend. Als ik eenmaal op de boerderij was, voelde ik me weer gelukkig.

Hoe zijn jullie in Veenendaal terecht gekomen?
De boerderij was geen vetpot. We leefden in armoede en er was geen opvolging. Mijn moeder had overal in Nederland familie en wilde daarom centraal gaan wonen. Mijn vader was liever naar Nijkerk gegaan, want daar valt het niet op dat hij zo boers praat. Na de verkoop van de boerderij mocht ik nog vele jaren ‘boeren’ bij een vriend van me.

Had je vader geen moeite met de verhuizing?
Toen mijn vader de boerderij had verkocht zei hij: ‘Zo, nu gaan we eindelijk eens op vakantie.’
We zijn naar mijn tante in Canada gegaan en naar mijn oom in Zuid-Afrika. Tijdens die
vakantie in Zuid-Afrika mocht ik van mijn oom steeds op de trekker rijden. Het was een heerlijke reis. Natuurlijk vond mijn vader het jammer dat hij niet meer kon boeren, maar hij was ook nuchter genoeg om te beseffen dat de boerderij niet lang meer kon bestaan. Hij zei: ‘Een boer wordt alleen rijk als hij tussen zes plankjes ligt.’ Hij bedoelde daarmee de opbrengst van de boerderij die bij overlijden verkocht moest worden.

Wat is je vader toen gaan doen?
Hij is loonwerker geworden. Op een dag kregen we bericht dat hij in een gierput was gevallen. Hij is toen naar het ziekenhuis gebracht en lag echt goed in de kreukels. Ik heb tegen hem gezegd dat het nu tijd was om te stoppen met werken omdat hij zijn leven lang al zo hard had gewerkt. Acht jaar later is hij overleden aan kanker, hij rookte veel, maar ik weet niet zeker of het daardoor komt. Toen hij op het sterfbed lag, heb ik gezegd dat hij een goede vader is geweest, maar dat hij één fout heeft gemaakt: dat hij mij naar dat vreselijke internaat heeft laten gaan.

Hoe voel je je nu verder?
Goed, ik heb veel baat bij komijnzaad, dat haal ik bij de toko. Daar werkt een man die heel veel van de goede eigenschappen van komijn afweet. Ik merk dat ik meer kracht heb in mijn spieren. Vroeger bezocht ik vaak een helderziende, hij is nu dood. Als ik aankwam, riep hij altijd: ‘He, daar is mijn vriend’. Hij keek dan in mijn ogen, naar mijn iris en kon dan precies vertellen wat er aan de hand was, en je gelooft het niet, maar het klopte wel altijd. Ik voelde me altijd heel opgelucht als ik was geweest, dat krijgt geen dokter voor elkaar. Mag ik trouwens nog wat geplaatst hebben in je stuk?

Zeker, ik ben benieuwd.
Ik help graag de winkeliers in de Hoofdstraat, schrijf maar op: álle winkeliers, want ik wil niemand tekortdoen. Ik help ze met boodschappen doen en daar beleef ik veel plezier aan.